donderdag 11 oktober 2007

©

Jij,
Alles.
Lief,
Zoals altijd.

Ik,
Onzeker.
Afwachtend,
Te goeder trouw.

Ooit,
Het moment.
Nooit op tijd,
Nergens een teken.

Rust,
Weinig.
Hoopvol,
Verlangend naar jou.

Wij,
Misschien.
Onverhoopt,
Denkend aan jou.

x

Met geduld.

Zorgvuldig plaats ik alle woorden,
Waarmee ik je raken kan.
Gemeend en oprecht,
Vanuit het hart en zo sereen.
Alleen te zeggen dat wat ik meen,
Zonder overdreven, zeggen wat ik voel.
Zodat jij in mijn gedachten,
Net zo bent als in het echt.

x

dinsdag 9 oktober 2007

???

Waarom ben jij zo bijzonder?
Wat maakt jou tot de aanvulling op mijn leven?
Waarom denk ik steeds aan jou?
Waarom ben ik hier en jij daar?
Wat in de toekomst, ooit een ooit?
Wie je bent weet ik wel.
Wat je bent weet ik ook.
Waarom je zo bent,
Dat maakt jou zo bijzonder.
Al weet ik niet waarom,
Al weet ik niet wat.
Ik kan je zeggen dat ik je lief vind,
Ik vind je een schat.

De waarheid, de leugen en de plaats daartussen

Zou ik je zeggen dat ik je liefhad, van je hield.
Is het een gelogen waarheid, ik hou van je, maar dan anders.
Ik heb je lief, net zozeer jij mij opbeurt, als het me even tegenzit.
Een liefde, een vriendschap, een veilig samenzijn.
Een baken, een schuilplaats, maar vooral geen onbekend terrein.
Zou mijn leven willen delen, met jou als vriend.
Niet gehele dagen, maar gewoon de momenten, die spontaan, maar gezellig zijn.
De liefde voor een vriend, gaat verder dan gedacht.
De rots in de branding, een vriend die op je wacht.
Wetend wat te zeggen en zwijgend wanneer dat moet.
Dus wilde ik je zeggen, dat ik blij ben dat ik jou heb ontmoet !

Het leven, de liefde, vrienden en de waarheid in het hart.

Welkom, bij de vrienden die weten wat het leven is, het doelloos dwalen tegen beter weten in.
Het steeds weer verlangen naar de tijd van toen, weleer.
Niets wetend, slechts verlangend, naar... Mijn god, nog voor één keer.

Te weten, wat ik toen wist en hebben wat ik had.
Te wezen met diegene, wiens alles ik aanbad.
Verdrinken in het leven, te weten het is goed.
Maar alles achterlatend, alleen omdat het moet.
Het streven naar perfectie, een deur die nimmer sluit.
Omgeven door de liefde, die uit het leven is ontluikd.
Te weten, door te vergeten, een nuchter samenzijn, om na jaren te kunnen zeggen... mijn god wat was het fijn.

In alles zit een waarheid, een kern en een moraal.
Hoe dit alles aan zijn eind komt...
schrijf zelf je verhaal.

Opstaan na het vallen, een keerpunt vanuit jezelf.
Te koesteren wat je lief is, besluit je vanuit jezelf.
Als het leven, om het even, je doet lachen of je huilt.
Zal je altijd kunnen zeggen...
Dat de waarheid ergens binnen in je schuilt.

Het leven oh zo mooi en zo prachtig maar toch soms iets te hard.
Het leven moet je leven.
Vanuit jezelf en uit je hart.

Een bezweet voorhoofd en geen weg terug.

Met een bezweet voorhoofd en geen weg terug besluit ik te gaan, naar waar ik het liefste niet zou willen zijn, bij haar.
Ellenlange discussies over goed en kwaad, het nieuws en wat een klote weer vandaag, is alles wat ik te horen zal krijgen.
Waarom doe ik dit, keer op keer, weer langs gaan bij haar, ik weet nu toch onderhand wel dat ik mezelf alleen maar kwel.

Toch heeft ze me nodig, keer op keer, mijn aanwezigheid laat haar opbloeien uit de ellende die ze in haar leven als een veel te zware rugzak om heeft gehad.
Maar waarom ik, is er dan niemand anders, die net als mij, het niet wil, maar het als een sociale plicht ervaart, haar te vereren met een bezoekje.
Zonder dat mijn gevoel er beter op word.

Ik weet het wel, ze heeft me nodig, alleen is ook maar alleen, ik haar geval is alleen nog mild uitgedrukt, haar leven, de ellende, de pijn, het afzien keer op keer, "leven" is misschien niet het juiste woord, maar een andere bewoording schiet mij zo een twee drie niet te binnen.
Getekend door alles wat haar overkomen is, te lezen als een boek op haar gelaat, verbitterd, verzuurd door alles, onwetend, passief en negatief.

Of ik koffie wil, ik twijfel, koffie met of zonder gal.
Of ik het naar mijn zin heb hier, met haar, vandaag...

Ik besluit om mezelf feller op te stellen tegenover haar, terug te bijten, als ze me weer eens toesnauwt, onbegonnen werk, besef ik me al snel.
Hoe komt iemand zo verbitterd, in al haar jaren hier in deze wereld, moet ze toch wel eens het geluk geproefd hebben.
Ik zucht diep, het heeft geen zin, niks kan haar opbeuren, niemand kan haar opvrolijken, zij is door en door aangeslagen door het leven.
Zou ze ooit het geluk voelen, ervaren dat het leven, ondanks alle ellende, ook zijn goede kanten heeft, ik twijfel en zucht nog maar eens.

Luisteren, zuchten, mezelf rot voelen, waarom doe ik mezelf dit keer op keer weer aan.
Niemand, maar echt niemand, komt eens een keer langs, niet dat ik haar het toonbeeld vind van een uitnodigende vrolijkheid, alles behalve dat, maar alleen is voor haar echt alleen.
Hoe is haar jeugd geweest, vraag ik mezelf af.
Geen foto`s van vroeger, geen herinnering, geen aandenken aan een "ooit was er iets moois in mijn leven ".

Toch weet ik dat ze blij is als ik kom, tevreden dat ik braaf kom, is misschien een beter gezegde.
Elke keer weer, wil ik niet meer, maar ik moet.
Ik verplicht mezelf om dit drama keer op keer weer te beleven, terwijl ik het niet wil, maar ik moet.

Wat is hetgeen aan haar, datgene wat mij verplicht weer te komen, en te zitten, te luisteren, te zuchten.
Er is wel iets, iets moois misschien, iets aparts, een vorm van schoonheid diep, weggestopt in al haar ellende, haar leven.

Waarom is er verder niemand, die zich om haar bekommerd, haar bezoekt, of gewoon eens opbelt.
Kerstkaarten zullen haar deur ook wel voorbijgaan, alleen de belastingdienst stuurt trouw een brief.
Zal ze ooit, het zal toch wel, zichzelf opgelaten hebben gevoeld omdat het bijna 5 december of kerst is, oud en nieuw beleefd hebben als wij.
Niemand is van geboorte af aan zo bitter.

Ongelukkig zijn is een levenswijze voor haar en mijn verplichting is om dit keer op keer weer mee te maken.
Keer op keer, keer na keer, elke keer.
Ik troost me met de gedachte, dat ze op een dag, er gewoonweg niet meer is, misschien is ze dan echt gelukkig, ik twijfel.

Hardvochtigheid, wreedheid jegens zichzelf, zelfkwelling en ik ben er weer, omdat het "moet".
Ik doe het mezelf aan, net als zij het zichzelf aandoet, het enige verschil is dat ik me gedwongen voel, te komen.
Morgen niet, morgen zit ik ver weg, kan niet komen, maar ik kom snel weer.

Niet omdat ik wil, maar omdat het moet.

...

De weg terug, is verder dan gedacht .

Weer een dag, samen met haar, een heus feest.
Ik voel mij altijd zo welkom hier, toch op een of andere manier weer wel, ze merkt dat ik ergens mee zit.
"Koffie ?"... ik bedank, vandaag niet, nu niet, eigenlijk nooit meer, althans niet van haar.
"Wat is er ?", ze vraagt wat, ze laat een keer blijken, dat ik er ben en dat ik gevoel heb.
Een keerpunt, of een zeldzaam, misschien wel historisch moment.
"Of er iets is, vraagt ze me, ik kijk in haar ogen en het is net of ik daar licht zie, helder, flikkerend.
Zal het nu zo zijn, dat er een ommekeer plaats vindt of is dit een teken, dat het eind nabij is ?
Dat had ik ook niet gewild, hoewel alle ellende voor haar en zeker voor mij ten einde komt.

Ik merk aan je dat er iets is, zegt ze, maar niet geïrriteerd zoals gewoonlijk, maar op een menselijke, ongewone, bijna sprookjesachtige manier.
Ik krijg het benauwd, dit had ik nooit aan zien komen, laat staan verwacht.
Maar nu is zover, ze spreekt me aan, als mens, als een gelijke.
Ik zeg haar eerlijk, dat ik het niet fijn vind, al die keren, zitten, wachten, schuifelen, zuchten, afwachten, wat de reactie op het weer van vandaag is.

"Morgen wordt een mooie dag", wat ?, zei ze dat nou, ze kijkt vooruit in plaats van, te keer te gaan over wat geweest is.
Ik krijg een wrange smaak in mijn mond, wat nu...

Voordat ik me het ergste kan bedenken, staat ze op, opent de gordijnen.

De kamer licht op, zo lijkt wel, elke keer was het enigste licht, het flauwe licht van de antieke lamp in de hoek van de kamer.
Ik verwacht dat de kamer, ineens zonder aanleiding, veranderd in een vrolijk ingerichte ruimte, met veel kleur.
Het blijft uit, geen Twilight Zone moment, toch mijn hart maakt overuren en bevindt zich ergens in mijn keel, ademen wordt moeilijk, pijnlijk zelfs.

Zwetend, water loopt langs mijn voorhoofd naar beneden, waar ik zowaar een plas zie ontstaan, alles doet zeer, dit alles beangstigd me.
Die vrouw, nooit een goed woord of een lach.
Nooit haar stoel verlatend, mits dit niet noodzakelijk is, staat op en opent de gordijnen, dikker dan welk materiaal ook, want aan de hoeveelheid licht die de kamer bereikt, merk ik dat het wel een heel dikke stof geweest moet zijn.

Maar waar komt al dat licht vandaan, zo zonnig was het niet buiten en ik verwacht niet dat de zon aan het einde van de dag feller gaat branden, of dichterbij komt, zoals nu het geval lijkt te zijn, ik beeld het me niet in, het licht word feller.
En heter veel heter, de hel, de hel komt hierheen om te halen, wat haar toebedeeld is.
Ik draai door, al die dagen, weken, jaren hier, het eist zijn tol, maar ik voel de hitte, heter en heter, de het licht feller en feller.

Ademen, je moet ademen, anders ga je... ja hèhè alsof ik daar nu zelf enige zeggenschap in heb.
De hel ontstaat om me heen en ik moet rustig blijven, ademen, rustig blijven en doen alsof dit de normaalste dag in mijn leven is.
Nu dit is niet de normaalste dag, misschien wel mijn laatste, maar zelfs de zwaarste chemische toedieningen, kunnen zo`n bad trip niet veroorzaken.

Ik word wakker, er is geen licht, de temperatuur is weer vertrouwd kil en de sfeer is ronduit gezellig sfeerloos.

Ik kijk haar richting uit en kom tot de conclusie dat ik in slaap gesukkeld ben.

Of ik koffie wil...